Hoe goed ken jij onze vlinders?

De zomer is de beste tijd om vlinders te spotten. Dankzij hun vaak schitterende kleuren zien we vlinders graag rondfladderen. De meeste soorten zijn echter ’s nachts actief en behoren tot de groep van de nachtvlinders, een naam die nochtans niet helemaal correct gekozen is. Maar dat kom je verderop te weten.

Soortenrijkdom: enkele getallen

In ons land zijn tot nu toe 2.450 vlindersoorten waargenomen. Slechts 112 daarvan behoren tot de dagvlinders, waarvan 68 soorten in Vlaanderen voorkomen – of voorkwamen, want van die 68 zijn er al 20 verdwenen. Sedert de oprichting van de Meetjeslandse Vlinderwerkgroep in 1991 zijn in onze regio 36 soorten dagvlinders waargenomen. Het aantal dat zich hier de laatste tien jaar onafgebroken voortplant, bedraagt hooguit 27 soorten.

Nachtvlinders worden opgedeeld in micro- en macronachtvlinders. Ze tellen in België respectievelijk ongeveer 1.450 en 900 soorten. In het Meetjesland zijn ruim 500 soorten macronachtvlinders waargenomen.

Dag- of nachtvlinder?

Het verschil tussen een dagvlinder en een nachtvlinder lijkt eenvoudig: dagvlinders vliegen overdag en nachtvlinders ‘s nachts. Niets is minder waar: er zijn nachtvlinders die overdag vliegen, zoals de kolibrievlinder, of zowel overdag als ’s nachts, zoals de gamma-uil. Daarnaast zijn er andere kenmerken die maar gedeeltelijk bruikbaar zijn om een onderscheid te maken. In rust vouwen dagvlinders hun vleugels dicht boven hun lichaam, nachtvlinders houden hun vleugels meestal vlak of in de vorm van een tent. Dagvlinders hebben brede vleugels en zijn vaak fel gekleurd. Veel nachtvlinders hebben smalle voorvleugels en zijn somberder gekleurd.

Check die voelspriet!

Het enige betrouwbare en duidelijke verschil zijn de voelsprieten. Die eindigen bij de dagvlinders knopvormig en zijn bij de nachtvlinders lijn-, kam- of veervormig, of eindigen lancetvormig zoals bij de overdag vliegende bloeddrupjes (waarvan de sint-jansvlinder de bekendste is). Daarnaast is er nog een onopvallend kenmerk: nachtvlinders hebben een haakje waarmee de voor- en achtervleugels tijdens de vlucht aan elkaar vasthaken. Dat haakje ontbreekt bij de dagvlinders.

v.l.n.r.: plakker (een nachtvlinder: geveerde antennes) – groot dikkopje (een dagvlinder: knopvormige antennes) – smaragdlangsprietmot (een nachtvlinder; hoe lang wil je die antennes…?) (foto’s: Henk Wallays)

De gamma-uil is een nachtvlinder die zowel overdag als ’s nachts actief is

De kolibrievlinder is een nachtvlinder die overdag actief is

Vleugels bedekt met schubben

Vlinders kan je gemakkelijk onderscheiden van andere insecten. Ze hebben vleugels die bedekt zijn met schubben. Ze worden daarom ook schubvleugeligen genoemd. De kleuren van de vlindervleugels hebben verschillende functies. Bij dagvlinders helpen die het mannetje om een vrouwtje te herkennen. Vlinders zien naast de kleuren die wij zien ook ultraviolet. Ze zien elkaar en ook de bloemen waar ze nectar uit zuigen anders dan wij die zien.

Hun kleuren bieden hen ook bescherming tegen vijanden. Sobere kleuren zorgen voor camouflage wanneer de vlinders rusten. Bij dagvlinders zijn die vooral aan de onderkant van de achtervleugels aanwezig omdat ze bij rust de vleugels dichtklappen. Bij nachtvlinders is de bovenkant van de voorvleugels gewoonlijk somber van kleur omdat die in rust de achtervleugels bedekken.

Fel rode kleuren en ook gele of blauwe doen vaak dienst als waarschuwingskleuren. Ze verwittigen vijanden dat ze giftig zijn. De sint-jansvlinder en de sint-jacobsvlinder zijn giftig voor vogels en kleine zoogdieren. Bij heel wat nachtvlinders hebben de achtervleugels rode of gele tinten. Hier spreken we van schrikkleuren. Bij verstoring laat de vlinder die zien. Als een vogel dan even schrikt, volstaat dat vaak om te ontsnappen.

Vlinders zijn net als alle insecten koudbloedig. Donkere kleuren helpen dagvlinders om gemakkelijk op te warmen. De optimale lichaamstemperatuur voor dagvlinders is 30°C. Bleke kleuren weerkaatsen veel licht en bieden de vlinder dan weer bescherming tegen uitdroging.

Camouflage: zoek de gewone spikkelspanner

De schubben van een vlinder liggen als dakpannetjes over elkaar

Hoe ontstaan de kleuren van de schubben?

De kleuren van de schubben ontstaan op verschillende manieren: door pigment, structuur en het patroon van de schubben. Pigmenten weerkaatsen een bepaalde kleur van het spectrum en absorberen alle andere kleuren. De meest voorkomende pigmenten in de schubben zijn melanine, dat voor zwart en verschillende bruine tinten zorgt, en pterine, dat wit, geel, oranje en rood geeft aan de schubben.

Structuurkleuren ontstaan door microscopisch kleine, evenwijdige ribjes die het licht, dat bestaat uit golven, breken in de kleuren van een regenboog. Je kan dat zien op een cd wanneer je die in het licht houdt en lichtjes beweegt. Op de schubben zijn die fijne ribjes ook nog eens in lamellen verdeeld en zijn er onder het oppervlak kleine kamertjes aanwezig. De kleuren groen, blauw, violet en ook parelmoer, zilver en goud worden veroorzaakt door breking van het licht, waarbij bepaalde golflengtes worden versterkt en andere afgezwakt. Breking van het licht kan ook in de kleine kamertjes van de schubben. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de mannetjes van de grote weerschijnvlinder. Het violet licht dat van daaruit weerkaatst, is alleen onder een bepaalde hoek zichtbaar.

De meeste vlinders hebben op de boven- en onderkant van de vleugels twee lagen schubben die elkaar slechts gedeeltelijk overlappen, waardoor er ook licht wordt weerkaatst tussen de schubben onderling. Ook dit bepaalt mee de kleur van de vleugels.

Sint-jansvlinders, zoals de bij ons algemene vijfvlek-sint-jansvlinder, verwittigen vijanden met hun kleuren dat ze giftig zijn

Gedaanteverwisseling

Vlinders hebben een zogenaamde ‘volkomen gedaanteverwisseling’. Ze leggen eitjes waaruit een rupsje komt. Bij andere insecten noemt men dit stadium de larve. Van de meeste soorten leven de rupsen van de groene delen van planten, andere leven in de houtige delen of voeden zich met de bloemen, zaaddozen of vruchten. Door te vervellen kan het rupsje groeien.

Na een aantal vervellingen gaat de rups verpoppen en vormt zich een vlinder. Wanneer de vlinder uit de pop komt, zijn de vleugels nog slap en opgevouwen. Door lichaamsvloeistoffen in de aders te pompen, gaan ze zich strekken. Eens gedroogd kan de vlinder vliegen.

Vlinders eten ander voedsel dan hun rupsen. De meeste vlinders hebben een roltong waarmee ze nectar, honingdauw of mineraalrijk vocht kunnen opnemen. Er zijn ook nachtvlinders die geen roltong hebben en leven van de vetreserves die ze als rups opsloegen. Er komen bij ons ook oermotjes voor: kleine, primitieve vlindertjes die kaken hebben waarmee ze van de helmknoppen van bloemen eten. In mei kan je ze overdag aantreffen op bloemen van onder meer de (scherpe) boterbloem.

Niet alle insecten ontwikkelen zich in deze vier stadia (ei – rups – pop – vlinder). Sprinkhanen, wantsen en cicaden hebben een ‘onvolkomen gedaanteverwisseling’: uit een eitje komt een nimf. Bij iedere vervelling worden haar lichaam en vleugels groter en lijkt ze meer op het volwassen dier.

De gedaanteverwisseling of metamorfose van een koninginnenpage, de grootste en indrukwekkendste onder onze dagvlinders: van ei naar rups tot pop en vlinder

Thuisblijvers en reizigers

De meeste vlinders vliegen in hun hele leven vanaf hun geboorteplek niet verder dan een paar honderd meter. Een klein deel van een populatie kan bij warm weer wel gaan zwerven. Met wat geluk bereiken ze dan een andere populatie of koloniseren een nieuwe plek. Vlinders die weinig mobiel zijn, leven in een zogenaamde ‘gesloten populatie’. Ze moeten in hun habitat in de vier stadia (zie hoger) kunnen overleven, met vele vijanden en soms extreme weersomstandigheden. Honkvaste soorten moeten zich tevreden stellen met nectar van om het even welke plant in hun leefgebied. Zandoogjes verplaatsen zich in hun habitat over enkele honderden meters. Wanneer ze dit verlaten, kunnen ze tot drie kilometer ver vliegen. Ze kunnen kieskeuriger zijn. Het oranje zandoogje foerageert het liefst op koninginnenkruid en het bruin zandoogje op knoopkruid.

Mobiele soorten zoals witjes en vossen (kleine vos, dagpauwoog,…) kunnen tientallen kilometers afleggen, soms wel meer dan honderd. Ze hebben een ‘open populatiestructuur’. Ze maken gebruik van het wijde landschap en zoeken verschillende plekken op om een partner te vinden, te paren, eitjes te leggen en voedsel te zoeken.

Trekvlinders kunnen nergens langdurig aanwezig zijn. Tijdens onze winters planten distelvlinders zich voort ten noorden en ten zuiden van de Sahara. Door het verdrogen van de waardplanten trekken de vlinders die in mei ontpoppen naar Europa. De atalanta verdraagt wat koudere temperaturen en komt van minder ver dan de distelvlinder, maar hij kan slecht tegen hoge temperaturen. Vanaf 30°C is hij de eerste om schaduw op te zoeken.

Het leven is kort, geen tijd te verliezen!

De meeste dagvlinders leven als volwassen dier maar twee tot drie weken. Sommige, zoals het groentje, de eikenpage, de keizersmantel en het bruin zandoogje halen vijf, soms zes weken. Het oudst worden vlinders die overwinteren. Ze kunnen tot 45 weken leven, maar dan wel twee derden van de tijd in winterrust.

Al meteen na het ontpoppen besteden de vlinders veel tijd aan het zoeken van een partner. Uitzondering vormt de generatie van de vlinders die als volwassen dier overwinteren. Zij paren pas na de winter.

Mobiele vlinders zoals het klein geaderd witje (hier op een pinksterbloem), leggen enkele tientallen kilometers af in hun leven.

Foto onder: de distelvlinder is een echte reiziger.

Lokken met geurtjes

Dagvlinders hebben een goed gezichtsvermogen. Ze zoeken hun partner visueel. Er zijn soorten waarvan het mannetje actief op zoek gaat naar een vrouwtje. Van andere bezet het mannetje een territorium en wacht daar op een vrouwtje. In beide gevallen zoeken de mannetjes en paringsbereide vrouwtjes dezelfde specifieke vegetatiepatronen op, wat de trefkans vergroot.

Bij dagvlinders zijn geuren enkel belangrijk om elkaar te herkennen op korte afstand. De mannetjes van de keizersmantel en van sommige dikkopjes en zandoogjes hebben wel geurschubben, die als een donkere streep aanwezig zijn op de voorvleugels. Via deze schubben verspreiden ze een geur tijdens de balts.

Nachtvlinders gebruiken geuren ook om een partner te lokken. Hoewel nachtvlinders een beter nachtzicht hebben dan dagvlinders, is het gebruik van geuren veel effectiever bij het vinden van een partner. De vrouwtjes hebben aan het einde van het achterlijf een geurklier die feromonen, ook sekslokstoffen genoemd, produceren. De mannetjes hebben geveerde of kamvormige antennen, die voorzien zijn van zeer gevoelige receptoren. Het volstaat dat ze één molecuul van het feromoon gewaarworden om het vrouwtje op te zoeken. Ze vliegen daarvoor zigzag tegen de wind in. Naarmate ze meer of minder van het feromoon opvangen, corrigeren ze hun vlucht. Is hij de geur kwijt, dan gaat hij zijn zigzagvlucht vergroten. Bij sommige soorten wordt het mannetje overdag gelokt door het vrouwtje. Bij ons heb je de grootste kans om dat te zien van de hageheld. Het mannetje kan je in de midzomer in een snelle en grillige vlucht zien vliegen in bosgebieden en soms ook in tuinen. Heeft hij een vrouwtje gevonden, dan gaat hij een feromoon produceren om haar te overtuigen om met hem te paren.

Eitjes afzetten

Na de paring kan het vrouwtje niet meteen eitjes leggen. Die moeten eerst verscheidene dagen rijpen. Elke vlindersoort heeft zijn eigen waardplant(en). Dat zijn de plantensoorten waarop de eitjes worden afgezet. Ze vinden die waardplanten door de geur die ze afgeven. Of de plant geschikt is om eitjes op af te zetten, hangt onder meer af van het microklimaat. Voor veel soorten moet dat warm en droog zijn.

Tijdens zonnige dagen kunnen vrouwtjes van dagvlinders veel tijd besteden aan het leggen van eitjes. Om niet lastig gevallen te worden door mannetjes, verkiezen soorten van een open populatie waardplanten die op andere plekken dan de ontmoetingsplaatsen staan. Bij soorten van een gesloten populatie verschijnen de mannetjes tot twee weken vroeger dan de vrouwtjes. Die zijn dan ook eerder dood, waardoor de vrouwtjes geen last meer hebben van opdringerige mannetjes.

Foto boven: de geurstreep op de bovenvleugels is bij het groot dikkopje duidelijk zichtbaar

Foto onder: de hageheld, een held in het vinden van een partner

Waar fladderen ze?

Zowel dag- als nachtvlinders vind je op verschillende plekken. Er zijn wel voorkeuren per familie.

Onder de dagvlinders de dikkopjes, witjes, vuurvlinders, blauwtjes en zandoogjes soorten van graslanden. Je kan ze dus ook tegenkomen in een (natuurrijke) tuin. Je vindt ze ook langs bermen en in graslanden, op open plekken in bossen of langs houtkanten. Voor de meeste dagvlinders is de overgang van een open naar een (half) gesloten landschap immers het interessantst. Dus ook een mooi stukje groen of een kruidenrijke berm in je buurt kan wel wat soorten opleveren.

Kleine pages en ijsvogelvlinders zijn typische bosvlinders. Voor de kleine ijsvogelvlinder of de keizersmantel bijvoorbeeld heb je de grootste trefkans in het Drongengoed (Drongengoedweg) of in Het Leen. In Het Leen vind je ook heel wat soorten van graslanden, bijvoorbeeld langs de hoofdas van het gebied, waar veel bloemrijke zones zijn.

Ook de bermen van het Kanaal Gent-Brugge zijn een aanrader voor de vlinderliefhebber. Ga fietsen langs het kanaal en stap hier en daar af om de bermen af te speuren. Bepaalde stukken zijn toegankelijk voor wandelaars, zoals het Patersveld (zie www.npmeetjesland.be/fietsenwandel voor de route ‘Kanaalberm Aalter’).

De uiltjes vormen de grootste nachtvlinderfamilie. Het zijn diklijvige vlinders die veel voedsel nodig hebben. In rust bedekt een voorvleugel gedeeltelijk de andere. Er zijn zowat 190 soorten bekend in het Meetjesland. Ruim de helft leeft als rups uitsluitend van grassen of kruiden, slechts 20% op bomen en struiken. De andere soorten kunnen zowel op lage planten als op bomen en struiken leven. Het merendeel zijn vlinders van droge en vochtige graslanden, heiden en moerassen.

Met zo’n 180 soorten zijn de spanners de tweede grootste nachtvlinderfamilie. Ze hebben een slank lichaam en hebben weinig voedsel nodig. In rust komen de voorvleugels tegen elkaar, of de achtervleugels zijn nog gedeeltelijk zichtbaar. Het zijn vooral bosvlinders. Meer dan twee derden leeft als rups uitsluitend op bomen en struiken. De meeste soorten komen voor op wilg, gevolgd door eik, berk, populier, sleedoorn en meidoorn. Dat zijn allemaal bomen en struiken die veel licht nodig hebben. Zonnige bosranden of open plekken bieden de rupsen een warmer en droger microklimaat dan in het bos. Op typische bosbomen zoals beuk, linde, haagbeuk, iep en es leven veel minder soorten.

Van verscheidene kleine families zoals de wortelboorders, de slakrupsen, de houtboorders, de spinners, de nachtpauwogen en de tandvlinders, kunnen de soorten geen voedsel opnemen. Dat is een voordeel in habitats zonder nectarplanten.

Voor nachtvlinders zijn alle natuurgebieden in het Meetjesland interessant. De grote bosgebieden zoals Het Leen en het Drongengoed blijven de uitschieters. In het Meetjeslands Krekengebied zijn de oevervegetaties interessant. Voor de meeste nachtvlinders moet je wat meer moeite doen, hoewel veel soorten ook overdag actief zijn of opvliegen bij verstoring. De minst zichtbare soorten worden voor onderzoek onder meer via nachtvlindervallen gevangen. Eenvoudig gezegd is dat een lamp waar de vlinders op af komen. Ze worden gevangen, op naam gebracht en vrijgelaten. Wil je graag eens aan zo’n nachtvlindervangst deelnemen en iets bijleren over vlinders? Contacteer dan de Meetjeslandse Vlinderwerkgroep via chris.bruggeman@skynet.be.

Een afgebroken takje of een wapendrager? Deze nachtvlinder leeft wellicht ook in jouw tuin.

De zomervlinder is een nachtvlinder en komt vaak op licht af.

De keizersmantel is een dagvlinder van bosranden en boswegen.

De belangrijkste kruiden en grassen voor dag- en nachtvlinders in het Meetjesland

  • Dagvlinders: grassen, brandnetel, kruisbloemigen, vlinderbloemigen
  • Nachtvlinders: grassen, zuring, brandnetel, weegbree, paardenbloem, walstro, muur, (jacobs)kruiskruid, riet, ganzenvoet, klaver, varkensgras

Omer Van de Kerckhove

Meer weten over het leven van vlinders en de verschillende soorten leren herkennen? www.natuurpunt.be/vlinders